Een verhaal over mijn (oud)tante Josy, die in 1922 trouwde met mijn (oud)oom Bram. Zij is geboren in Californië. Een verhaal over de schilder Willem van Konijnenburg die een portret van Josy schildert. Een verhaal over Emile van Konijnenburg, de broer van Willem, die getrouwd is met Margaretha Amy Mees, haar moeder Ida Baudina Cornelia Dunlop is een zus van Eduard Willem Dunlop, mijn overgrootvader. Nadat zijn eerste vrouw overlijdt in 1932 trouwt hij in 1934 nog een keer. Dit keer is zijn vrouw Sophia Karolina de Vries. Haar moeder is een zus van de moeder van zijn eerst vrouw en heet Anna Charlotte Henriette Dunlop.


Het portret van Josephine Dunlop-Vick.
Wie is Josephine Dunlop-Vick?
Het portret is opgenomen in de collectie van museum de Fundatie in Zwolle/ Heino en onder het portret zijn de gegevens die het museum op internet erbij geplaatst heeft.
De vervaardigingsdatum die hierbij genoemd wordt is niet correct. In 1950 was schilder Willem van Konijnenburg al overleden, hij overleed in 1943. Het portret werd in 1931 geschilderd. Mijn tante Josy was toen 51 jaar.
Josephine Vick trouwt in 1922 met Gustaaf Abram Dunlop. Josephine werd 1880 geboren in Red Bluff in California. Ten tijde van haar huwelijk met Bram was zij 42 jaar. Bram, geboren in 1887, was toen 35 jaar.

Josephine, ik ken haar als tante Josy, was voor dit huwelijk met oom Bram eerder getrouwd en daarna gescheiden. Zij heeft uit dat eerste huwelijk twee kinderen. Haar dochter, Lilibelle, is met de Nederlandse Willem Stork getrouwd en zij heeft een zoon, Robert geheten. Dit is zoals ik het heb kunnen reconstrueren, of de gegevens helemaal juist zijn is niet geheel zeker.
Ik heb helaas niet kunnen vinden hoe Bram en Josephine elkaar hebben leren kennen in Amerika. Ik heb wel passagierslijsten gevonden o.a. van de Holland Amerika lijn. Oom Bram is voordat hij in 1922 met Josy trouwde enkele keren op een passagierslijst te vinden.
In 1919 reist Bram alleen van Rotterdam naar New York. Dat was een reis die hij maakte voor de Nederlands Indische Handelsbank. Op een Amerikaanse passagierslijst vind ik in 1920 de naam van Bram die uit Batavia komt en naar Amerika reist. Op dezelfde Amerikaanse lijst in 1923 nog een reis van G.A. Dunlop die alleen reist.
In 1926 reist Bram met 2 personen, ik ga er van uit dat de andere passagier Josy is, in juni van Rotterdam naar New York. In 1936 vind ik twee passagierslijsten. In juli van Rotterdam naar New York en in september van New York weer terug naar Rotterdam. Met twee personen, want men heeft het beide keren over Mr. En Mrs Dunlop. De laatste passagierslijst is uit 1949. In april reizen Bram en Josy dan van Rotterdam naar New York.
In WO II correspondeert Josy met haar kinderen, soms door bemiddeling van het Rode Kruis. Zij schrijft ook aan haar zuster, die zij aan spreekt met Lydia Elisabeth Copeland. De berichten die zij naar de USA stuurt ondertekent zij met Mother and chief. Ik ga er vanuit dat zij met ‘chief’ haar echtgenoot Bram bedoelt.
Hieronder een drietal foto’s van Bram en Josy.
Bram en Josy hebben altijd samen in Amsterdam gewoond, aan de Sarphatikade. Het hoofdkantoor van de Nederlands Indische Handelsbank was ook in Amsterdam gevestigd.
In museum de Fundatie is nog een portret van Mevr. Dunlop-Vick te vinden.

De portretten van Josephine Dunlop-Vick zijn geschilderd door Willem van Konijnenburg.
Wie is de schilder Willem van Konijnenburg?


Onderstaande informatie is overgenomen uit Wikipedia:
Willem van Konijnenburg is geboren in Den Haag, 11 februari 1868 – en overleden Den Haag, 28 februari 1943 Hij was een Nederlands beeldend kunstenaar. Hij behoorde tijdens het interbellum (1919-1939) samen met Jan Toorop en Jan Sluijters tot de nationale boegbeelden van de moderne Nederlandse kunst.
Familie
Willem van Konijnenburg maakt deel uit van het patriciaatsgeslacht Van Konijnenburg. Hij is de oudste zoon van Willem van Konijnenburg senior (1836-1894), hoofdinspecteur directe belastingen, en jonkvrouw Sara Louise Vrijthoff (1841-1918). Op 30 september 1897 trouwde Van Konijnenburg met Johanna Petronella “Netty” Kempers (1872-1963). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Opleiding
Willem van Konijnenburg kreeg zijn eerste teken- en schilderonderricht van zijn moeder Sara Louise van Konijnenburg-Vrijthoff. Vanaf 1884 volgde hij de MO-opleiding tekenen aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag waar hij op 16 oktober 1886 de akte behaalde.
Limburgse periode
Willem van Konijnenburg begon zijn loopbaan als landschapsschilder. Inspiratie voor zijn landschappen vond hij in- en rondom Meerssen in Zuid-Limburg. Invloed van de kunstenaarsbewegingen de School van Barbizon (Corot, Daubigny, Courbet) en de Haagse School zijn in de landschappen zichtbaar. Tegelijkertijd gaf Van Konijnenburg een eigen draai aan zijn landschappen door te kiezen voor het Zuid-Limburgse landschap, monumentaliteit, duidelijke lijnen, grote formaten en een eigenzinnig kleurenpalet van genuanceerde oker- en bruinkleuren. Genoemde kenmerken werden in de 20e eeuw verder uitgewerkt tot zijn typerende beeldtaal waarmee hij in 1917 zijn naam vestigde. Naast landschappen schilderde Van Konijnenburg tijdens de Limburgse periode dorpsgezichten, stadsgezichten van Maastricht en portretten.
Als beginnend kunstenaar had Van Konijnenburg weinig commercieel succes waardoor veel schilderijen terecht kwamen bij familie, vrienden en kennissen. Hij nam actief deel aan het culturele leven in Den Haag waar Pulchri Studio en Haagsche Kunstkring belangrijke plaatsen innamen. Van beide kunstenaarsverenigingen was hij lid. Zijn hele leven verbleef Van Konijnenburg veel en langdurig in Zuid-Limburg. Gerard Knuttel, toen directeur van het Gemeentemuseum (nu Kunstmuseum Den Haag) schreef: ‘Tussen zijn geboortestad en het Geuldal verdeelt zich zijn leven’.

Toegepaste kunst
Voor het vergroten van zijn inkomen ging Willem van Konijnenburg, naast les geven, in opdracht werken. Hij maakte spotprenten voor de weekbladen De Kroniek (1895-1897) en De Nederlandsche Spectator (1896-1901). Van 1896 tot en met 1904 ontwierp hij affiches voor de ‘Stoomboot-Reederij Fop Smit & Co. Daarnaast verdiende Van Konijnenburg geld met muurschilderingen, ontwerpen van plafondornamenten, boekdecoraties, tijdschriftomslagen- en illustraties. Terugblikkend in een interview noemde Van Konijnenburg deze werkzaamheden ‘toegepaste kunst’.
Invloeden
Na 1900 begon Willem van Konijnenburg zich uitvoerig te verdiepen in een breed scala aan onderwerpen zoals filosofie, ethiek, logica en esthetica. Daarnaast liet hij zich sterk inspireren door renaissance- en Egyptische kunst. Uit zijn religieuze werk – dat dateert van na 1915 – spreekt de invloed van de Vlaamse Primitieven. Met vrienden als kunstcriticus Albert Plasschaert en dichter P.C. Boutens versterkte hij zijn eigenschappen van eruditie, intelligentie en beschaving.

Doorbraak
Willem van Konijnenburg brak door in 1917 toen hij dertig werken uit de periode 1910-1917 toonde in Kunstzaal Kleykamp te Den Haag. Bijna alle werken waren afkomstig uit de verzameling van G.F.H. van Kooten Kok, de belangrijkste verzamelaar tijdens het leven van Konijnenburg. Vanaf deze doorbraak-tentoonstelling werd Van Konijnenburg in één adem genoemd met Jan Toorop, Johan Thorn-Prikker, Antoon Derkinderen en Richard Roland Holst. Dankzij de indruk die de portretten van dichter P.C. Boutens, kunstcriticus Albert Plasschaert en zijn moeder tijdens de genoemde tentoonstelling maakten, werd Van Konijnenburg een veelgevraagd portrettist. Het aantal nationale- en internationale tentoonstellingen van zijn werk nam toe. Tevens werd hij regelmatig gevraagd zitting te nemen in diverse commissies en jury’s zoals de Prix de Rome.

Monumentale werken
In de jaren twintig kreeg Willem van Konijnenburg gelegenheid zich te bewijzen met grote monumentale werken. Eén van die opdrachten was Zacharia uit 1920-1921 voor de Nederlandsche Israëlitische Gemeente. In de grondgedachte achter dit kunstwerk toonde Van Konijnenburg zich sterk verwant met het denken van J.A. dèr Mouw.[1] De grote tekening (254 x 228) in waterverf, krijt en potlood bevindt zich in de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam.
Van 1924 tot en met 1936 werkte Van Konijnenburg samen met onder anderen Joan Collette, Antoon Molkenboer, Georg Rueter en Henri van der Stok aan elf glas- in loodramen voor de Nieuwe Kerk in Delft. Het bekendste raam, het Wilhelminaraam, werd in 1927 onthuld.[2] Van 1924 tot en met 1938 werkte Konijnenburg aan De triomf van Thomas van Aquino, een schilderij (335 x 430) voor de Dominicanenkloosterkerk in Zwolle. Op de vraag waarom dit proces vijftien jaar duurde antwoordde Van Konijnenburg droogjes: ‘ik deug niet voor haastwerk’.
Tussen 1933 en 1941 ontwierp Van Konijnenburg zeven wandtapijten voor de aula van de Universiteit Utrecht. Tegelijkertijd ontwierp hij twee Gedenkramen ter gelegenheid van het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina voor de Nieuwe Kerk in Amsterdam (1938). Deze ramen worden uitgevoerd door Joep Nicolas. In september 1940 vond de overdracht plaats van het reliëf Eer het God’lijk licht in d’openbaringen van de kunst in de hal van Kunstmuseum Den Haag. Het reliëf was ontworpen door Van Konijnenburg en uitgevoerd door Dirk Bus.

Postzegels
In 1923 kreeg Van Konijnenburg de opdracht twee postzegels te ontwerpen voor het zilveren regeringsjubileum van koningin Wilhelmina: Koninginnezegel en Troonzegel. In 1935 was hij verantwoordelijk voor de allereerste serie zomerzegels, hierna bleef hij tot en met 1941 als adviseur-ontwerper bij de zomerzegels betrokken. In 1940 maakt Van Konijnenburg de beroemde serie gebruikspostzegels van koningin Wilhelmina.

Leraar
Willem van Konijnenburg was zijn hele loopbaan actief als privéleraar. In de twintigste eeuw behoren onder anderen Jeanne Bieruma Oosting, Ru Parè, Willem van den Berg, J.F.E. ten Klooster, David Bautz, Hein von Essen, Henri van der Stok en illustratrice Rie Cramer tot zijn leerlingen. Werk van zijn leerlingen was te zien op nationale- en internationale tentoonstellingen. In de pers kreeg Van Konijnenburg vaak kritiek dat hij als leraar te dominant was. Invloed van Van Konijnenburg is inderdaad dikwijls in het werk van zijn leerlingen terug te zien, vooral bij David Bautz. Zijn bekendste leerling was koningin Wilhelmina in de jaren 1921-1922.
Verzameling Van Kooten Kok
G.F.H. van Kooten Kok (1869-1936) was de grootste Van Konijnenburg-verzamelaar tijdens het leven van de kunstenaar. Vanaf circa 1910 tot en met 1928 verwierf hij ongeveer 180 werken. Uit de periode vóór 1910 kocht Van Kooten Kok ook een groot aantal werken aan; voornamelijk grote en kleine Zuid-Limburgse landschappen. Door de vele aankopen van Van Kooten Kok was Van Konijnenburg gegarandeerd van een jaarinkomen. Hierdoor was er geen economische noodzaak om zich op de kunstmarkt te begeven. Dit had als gevolg dat zijn werk beperkt onder de aandacht kwam en tegelijkertijd won aan exclusiviteit. In 1928, het jaar van de zestigste verjaardag van de kunstenaar, had Van Kooten Kok de ambitie een monumentale driedelige catalogus van zijn verzameling uit te geven: Willem A. van Konijnenburg. Schilderijen en teekeningen in de verzameling G.F.H. van Kooten Kok. De catalogus zou drie edities krijgen: Nederlands, Engels en Duits. De catalogus verscheen uiteindelijk een jaar later, in 1929.
Waarschijnlijk door financiële problemen stopte Van Kooten Kok met het uitbreiden van zijn verzamelin g. Na zijn overlijden in 1936 kwam de verzameling in handen van zijn zoon G.F.H. van Kooten Kok jr. De grootste delen van de verzameling bevinden zich anno 2023 in het Kunstmuseum Den Haag en het Drents Museum in Assen. Laatste jaren
Vanaf 1940 vervaardigde Willem van Konijnenburg onder andere piëta’s. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stelde hij zich op het standpunt, dat een kunstenaar zich buiten de politiek moet houden. Toch werd hij lid van de Duitsgezinde Kultuurkamer. “In 1942 voor de keus gesteld wel of niet lid te worden van de Nederlandsche Kultuurkamer, koos Van Konijnenburg ervoor zich aan te melden.”

Zondag 28 februari 1943 overleed Willem van Konijnenburg in het bijzijn van zijn vrouw Netty van Konijnenburg-Kempers en nichten Jacoba van der Vegt en Jet Bernet Kempers.[5] Hij werd begraven op Nieuw Eykenduynen in Den Haag. Zijn vrouw Netty ontdekte na het overlijden van haar man Netty een brief waarop Van Konijnenburg zijn wens kenbaar maakte zijn werk dertig jaar lang niet te tonen. Netty bleef altijd wonen in het huis aan de Jan van Riebeekstraat in het Bezuidenhout waar het echtpaar vanaf 1897 woonde. Na het overlijden van haar man ontving ze één uur per week bezoekers voor Museum Willem A. van Konijnenburg in de parterre van haar huis. Het atelier in het Hofje van Nieuwkoop aan de Prinsegracht te Den Haag liet Netty tot aan haar dood in 1963 intact. Willem van Konijnenburg was toen grotendeels vergeten.

Nog veel meer info, prachtige afbeeldingen van het werk over Willem van Konijnenburg (bijvoorbeeld over de noten in dit verhaal) is op deze pagina te vinden. Ook zijn er allerlei links aan te klikken om je verder te kunnen verdiepen in zijn werk:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_van_Konijnenburg
FaceBook en Instagram hebben beide een account met de naam ‘Willem van Konijnenburg’, via deze accounts is ook veel info te lezen en bekijken. https://www.facebook.com/willem.vankonijnenburg
https://www.instagram.com/willemvankonijnenburg/
Waarom schilderde Willem van Konijnenburg het portret van Josephine Dunlop-Vick?

Op internet vond ik de volgende beschrijving over hem:
Konijnenburg, Emile van (Den Haag 7 okt. 1869 – Den Haag 27 apr. 1956), ingenieur. Werkte, na in 1892 te zijn afgestudeerd als civiel ingenieur aan de Polytechnische School te Delft, in verschillende functies, afwisselend bij Rijkswaterstaat en in het Midden Oosten. Was van 1906 tot 1914 werkzaam bij de rivierverbetering van de Maas, tot 1918 bij werken in het Suezkanaal en de haven van Suez en tot 1930 als Hoofdingenieur-Directeur van Rijkswaterstaat, belast met de verbeteringswerken van de Maas. Ontwierp plannen voor de havens van Jaffa, Haifa, Beiroet en Tripoli. Schreef o.m. het driedelige standaardwerk ‘De Nederlandsche Scheepsbouw vanaf zijn oorsprong (1895-1905)’ en ‘Scheiding van Maas en Waal’; beschrijving van den vroegeren waterstaatkundigen toestand in Noordbrabant, alsmede van de werken uitgevoerd voor de verlegging van den Maasmond (1906)’. Was een verdienstelijk tekenaar en schilder van landschappen en dieren.

Bovenstaande informatie komt van de volgende website:
https://www.flevolandsgeheugen.nl/page/9689/emile-van-konijnenburg
Over het bovenstaande standaardwerk: De Nederlandsche Scheepsbouw vanaf zijn oorsprong (1895-1905) is op deze website heel veel informatie te vinden:
.ssrp.nl/publicaties/bibliotheek/boeken-over-scheepstypes/de-scheepsbouw-vanaf-zijn oorsprong
Over de twee huwelijken van Emile van Konijnenburg.
Emile van Konijnenburg is twee maal getrouwd. Beide huwelijken hadden een connectie met de Dunlop familie.
Zoals bij het begin over broer Willem van Konijnenburg al te lezen is maakten Willem en Emile van Konijenburg deel uit van een patriciaatsgeslacht. Óók de Nederlandse tak van de familie Dunlop maakt deel uit van het Patriciaat. De families die tot het patriciaat behoren hadden tijdens de 19e en 20e eeuw vele connecties met elkaar. Die connecties resulteerden regelmatig in onderlinge huwelijken.
In 1896 trouwde Emile met Margarethe Amy Mees. Zij was een dochter van Mari Johan Mees en Ida Baudina Cornelia Dunlop. Ida was een zuster van Eduard Willem Dunlop, die met Anna Maria Mikkers getrouwd was en waarvan Gustaaf Abram, met wie Josephine Dunlop-Vick getrouwd was, een zoon was. Emile en Bram waren dus zwagers. Juli 1932 overleed Margaretha Amy. Emile en Margarethe Amy hadden twee kinderen. De oudste, een zoon, is geboren 8 maart 1897 en kreeg de naam Willem. De jongste, een dochter Maria Johanna werd geboren op 16 februari 1899.
In 1934 trouwde Emile, 65 jaar oud, met Sophia Caroline de Vries, 42 jaar oud. Sophia was een dochter van Anthony Johan Philip Adrianus de Vries en Anna Charlotte Henriette Dunlop. In 1922 was Sophia Caroline de Vries getrouwd met Eduard Willem van Oosterzee.

Uit voorgaande blijken dus banden van de van Konijnenburg familie met de Dunlop familie. Deze banden zullen ongetwijfeld geleid hebben tot de opdracht om een portret te laten schilderen van Josephine Dunlop-Vick in 1922. In 1922 trouwde mijn oudoom Bram, broer van mijn grootvader, met Josephine Vick.
Die banden ga ik met behulp van de volgende afbeeldingen wat inzichtelijker maken:

Op dit overzicht zijn te zien de ouders van mijn 3 Dunlop voorouders waar het in dit verhaal om gaat.
De ouders zijn: Samuel Dunlop, die in 1938 trouwde met Margaretha Petronella Jacoba Suringar.
Zij kregen 12 kinderen. No 7 is Ida Baudina Cornelia Dunlop. Zij was de echtgenote van Mari Johan Mees en de moeder van Margaretha Amy Mees, de eerste vrouw van Emile van Konijnenburg.
No. 9 is Eduard Willem Dunlop, mijn overgrootvader en vader van mijn grootvader en van mijn (oud)oom Bram, die met Josephine Vick trouwde.
No. 12 is Anna Charlotte Henriette Dunlop. Zij was de echtgenote van Anthony Johan Philip Adrianus de Vries en de moeder van Sophie Caroline de Vries, de tweede vrouw van Emile van Koijnenburg.


Dit gaat over (oud)oom Bram en (oud)tante Josy, die in 1922 in Amsterdam trouwden.
Tenslotte hier enige verwijzingen naar links van blogs op deze website, die zijdelings met bovenstaand verhaal te maken hebben:






